Naar inhoud springen

Garmr

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Asmodeus999 (overleg | bijdragen) op 17 jan 2006 om 02:02.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

In de Germaanse mythologie was Garm of Janker een enorme hond die de poort naar Niflheim of Nevelrijk bewaakte in het Rotshol of Gnipahellir. Deze was normaal gesproken besmeurd met bloed. Na Fenrir was Garm de grootste van de honden, en tijdens de Ragnarok zouden Garm en de oorlogsgod Tyr elkaar doden. In het lied Völuspáwordt de regel Geyr Gamr mjök / fyr Gnipahelli (Woest blaft Janker nu / voor Rotshol) drie keer herhaald. Met de eerste keer wordt de aanvang van Fimbulvetr bedoeld. Met de tweede keer wordt de doorbraak van de reuzen in de godenwereld beoeld, en na de derde keer bedoelt men het begin van de nieuwe wereld op de vlakte Vigrid.


{43} Janker blaft woest voor het Rotshol,

de boeien scheure, de Rover (Fenrir) rent weg.

Veel wijsheid bezit ik, ik zie ver vooruit:

Het verzwelgende lot van de roemrijke goden.

{44} Broers bevechten elkaar, slachten elkaar af,

Verwanten zullen hun bloedbanden breken;

Hard is de wereld, hoererij regeert,

Een tijd van blijlen, zwaarden, splijtende schilden,

van winden en wolven eer de aarde kantelt:

geen mens zal de ander nog sparen.

Tijdens Fimbulvetr zouden mensen alle eigenwaarde verliezen, alle eden zouden worden verbroken en alle familiebanden nietig worden verklaard

Nu blaft Janker...


{47} Vanuit het oosten vaart de Kromme, hoog met zijn schild,

de Machtige Schim kronkelt, kolkend van woede,

het serpent geselt de golven, de arend schreeuwt,

De vaalbek rijt lijken stuk, Nagelschip raakt vlot


De reuzen komen uit het oosten, aangevoerd door de Kromme, de Machtige Schim is Jormungand die in het water kronkelt, met vaalbek wordt Nijdhakker/Bleektand bedoeld, ofwel Nidhog, en met het Nagelschip Naglfar, waarmee de doden aan land komen. Dit vers verklaart dus de invasie van de duistere krachten

Nu blaft Janker...


{56}Ik zie de aarde voor de tweede maal,

groenverfrist oprijzen uit zee.

Watervallen klateren, erboven de adelaar,

langs de bergwanden jaagt hij op vis.

De aarde is herrezen, Yggdrasil staat trots op zijn plek met de adelaar eeuwig schetterend in het rond. NB.: De ik-persoon is de zieneres die het visioen in Völuspá oproept.

De verzen zijn een vertaling vanuit het Ijslands uit de Codex Regius door Marcel Otten, uitgevrij Ambo Amsterdam, 5de druk 2000, ISBN 90 263 1625 9.