borg

Niet te verwarren met: Borg

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  borg    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• borg

Woordherkomst en -opbouw

• Van Middelnederlands borgh, Proto-Germaans *burg-. Etymologisch verwant met o.a. bergen, Oudfries borg/borgia/burgia, Engels borrow. .
• In de betekenis van ‘waarborg’ voor het eerst aangetroffen in 1237

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	borg	borgen
verkleinwoord	borgje	borgjes

Zelfstandig naamwoord

de borg m

1. (financieel) iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag, de borgsteller

   • Hij was bereid als borg op te treden. 

2. (financieel) borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie, onderpand

   • Als je het huurhuis weer in de originele staat aflevert krijg je de borg terug. 

3. (dierkunde) een gecastreerd mannetjesvarken
4. (techniek) ketting of touw om iets mee vast te zetten, of een daarvoor bedoeld machineonderdeel

Synoniemen

• [3] barg

Verwante begrippen

• garant, sponsor

Hyponiemen

• waarborg, waterborg

Afgeleide begrippen

   

borgbout borgbrief borghaak borgketting borgkoppeling borgmoer borgring borgschroef borgsloep borgsom borgspie borgstelling borgtocht borgveer

Vertalingen

    1. iemand die garant staat voor een eventueel te betalen bedrag   

Duits: Bürge (de) m Engels: surety (en) Frans: caution (fr) v Italiaans: fideiussore (it) m

Koerdisch: derhûd (ku) Russisch: поручитель (ru) Spaans: fiador (es) m

    2. borgsom, borgtocht, waarborgsom, cautie   

Duits: Kaution (de) v Engels: bond (en) Frans: caution (fr) v Italiaans: cauzione (it) v

Portugees: fiança (pt) v Spaans: fianza (es) v

    3. een gecastreerd mannetjesvarken   

Duits: Borg (de) m

Werkwoord

vervoeging van
bergen

borg

1. enkelvoud verleden tijd van bergen
   

   • Ik borg. 
     
   • Jij borg. 
     
   • Hij, zij, het borg. 

Werkwoord

vervoeging van
borgen

borg

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
   

   • Ik borg. 

2. gebiedende wijs van borgen
   

   • Borg! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van borgen
   

   • Borg je? 

Gangbaarheid

• Het woord borg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "borg" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
97 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

IJslands

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈpɔrk /

Woordherkomst en -opbouw

• Ontleend aan Oudnoords:  borg zn 

Naar frequentie	1286

Klasse f2 sterk	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	borg	borgin	borgir	borgirnar
genitief	borgar	borgarinnar	borga	borganna
datief	borg	borginni	borgum	borgunum
accusatief	borg	borgina	borgir	borgirnar

Zelfstandig naamwoord

borg, v

1. (bouwkunde) burcht, kasteel, vesting
2. (geologie) klip, rots
3. (politiek) gemeente, stad, grootstad

   «Flestar borgir hafa miðbæjarkjarna.»

   De meeste steden hebben een centrale kern.

4. (spel) vrije ruimte in kinderspel (waar je niet "gepakt" kunt worden)

Typische woordcombinaties

• [3]: ríki og borg

staat en stad

Synoniemen

• [1]: kastali
• [2]: klettur (een kasteelachtige rots)
• [3]: bær

Hyponiemen

   

aðsetursborg zn   ættborg zn   álfaborg zn   draugaborg zn   eldborg zn   fæðingarborg zn   fánaborg zn   fjárborg zn   gígborg zn   gíghólaborg zn   glæsiborg zn   gosborg zn   grannborg zn   grjótborg zn   háborg zn   hafnarborg zn   hamraborg zn   háskólaborg zn   heimaborg zn   heimsborg zn   höfuðborg zn   hraunborg zn   huldufólksborg zn   iðnaðarborg zn   ísborg zn   jakaborg zn   jökulborg zn   kastalaborg zn   klakaborg zn   klepraborg zn   klettaborg zn   listaborg zn   melborg zn   menningarborg zn   miðaldaborg zn   miðborg zn   milljónaborg zn   námuborg zn   ráðstefnuborg zn   riddaraborg zn   risaborg zn   sauðaborg zn   siglingaborg zn   skjaldborg zn   smáborg zn   spilaborg zn   steinborg zn   stórborg zn   strandborg zn   tískuborg zn   tjaldborg zn   töfraborg zn   útborg zn   útgerðarborg zn   útkjálkaborg zn   verslunarborg zn   virkisborg zn

Hyperoniemen

• [3]: staður

Afgeleide begrippen

   

borgamenning zn   borgamyndun zn   borgarbarn zn   borgarbókasafn zn   borgarbragur zn   borgarbúi zn   borgardómari zn   borgardómur zn   borgardóttir zn   borgardrengur zn   borgarfógeti zn   borgarfulltrúi zn   borgargata zn   borgarglaumur zn   borgargnýr zn   borgarguð zn   borgarhlið zn   borgarhluti zn   borgarhverfi zn   borgarís zn   borgarísjaki zn   borgarjaðar zn   borgarjaki zn   borgarkjarni zn   borgarlæknir zn   borgarleikhús zn   borgarlíf zn   borgarljós zn   borgarloft zn   borgarlýður zn   borgarlykill zn   borgarmaður zn   borgarmenning zn   borgarmiðja zn   borgarmörk zn   borgarmúgur zn   borgarmúr zn   borgarmyndun zn   borgaröreigi zn   borgarprýði zn   borgarráð zn   borgarritari zn   borgarsamfélag zn   borgarsjóður zn   borgarskæruliði zn   borgarskáld zn   borgarskipulag zn   borgarskríll zn   borgarspítali zn   borgarstæði zn   borgarstjóri zn   borgarstjórn zn   borgarstræti zn   borgartakmörk zn   borgarturn zn   borgarveggur zn   borgarvígi zn   borgaryfirvöld zn   borgarys zn   borgfylki zn   borghlaðinn zn   borghleðsla zn   borginmannlegur zn   borgríki zn

Verwante begrippen

• borga

Zelfstandig naamwoord

borg

1. datief onbepaald vrouwelijk enkelvoud van borg

borg

1. accusatief onbepaald vrouwelijk enkelvoud van borg