smetstof
- smet·stof
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | smetstof | smetstoffen |
| verkleinwoord |
- een stof die een besmettelijke ziekte overbrengt
- De Amsterdammers maakten bezwaar tegen te volle trams, de broeihaarden van besmetting, en eisten open ramen om 'de smetstof te laten wegwaaien'. Op verscheidene plaatsen in de stad werden borden geplaatst die bij 62 graden Fahrenheit op rood gingen. De tramconducteur was dan verplicht de ramen te openen. [2]
- (religie) (figuurlijk) een kwade, slechte gedachte of leer
- De smetstof der ketterij breidde zich hoe langer hoe verder uit in zijn vaderland, en er werd niets tegen gedaan, dan een aanhitsend dreigen in magtelooze plakkaten, die niet gehandhaafd werden. Zijn hart kromp in een, als hij er aan dacht, hoe het prachtige gebouw de Kerk, dat opgerigt was om te troonen boven de volkeren, onder de zwakke aanvallen van onbeduidende vijanden langzaam zou worden vernield, en hoe met haar alles zoude ineen storten, waarop hij zijne hoop voor de toekomst had gebouwd.[3]
- [1] infectiestof, miasma, virus, bacterie
1. besmet materiaal
- Het woord smetstof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant PETER BRUSSE 17 maart 2003
- ↑ Bosboom-Toussaint)Het huis Lauernesse [1840] Digitale Bibliotheek Nederland