volkstelling

Nederlands

volkstelling 1925

Uitspraak

• Geluid:  volkstelling    (hulp, bestand)
• IPA: /'vɔlkstɛlɪŋ/

Woordafbreking

• volks·tel·ling

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  volk zn  en  telling zn  met het invoegsel -s- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	volkstelling	volkstellingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de volkstelling v

1. (statistiek) een vaststelling, door of namens de overheid, van de bevolkingsgrootte van een bepaald gebied, meestal een land, waarbij tevens een aantal andere, structurele kenmerken onderzocht worden, zoals leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, godsdienst, gezinsverband en beroepswerkzaamheid

   • Bij de volkstelling van 1849 meldde vrijwel iedereen tot een kerkgenootschap te behoren. Nederland was 100 procent religieus. In 1879 waren er de eerste tekenen van ontkerkelijking in Friesland en Groningen. Vanaf 1999 neemt de kerkelijkheid in vrijwel alle provincies af. 
   • Bij de laatste volkstelling in 2010 had Dixville Notch twaalf inwoners, Hart's Location had er 41. De uitslag in de twee plaatsen wordt doorgaans bekendgemaakt enkele minuten nadat de stembussen zijn geopend. 

Synoniemen

• census

Vertalingen

    1.   

Engels: census (en), population census (en), population survey (en), census survey (en)

Gangbaarheid

• Het woord volkstelling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volkstelling" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.