Naar inhoud springen

conduite

Uit WikiWoordenboek
  • con·dui·te
enkelvoud meervoud
naamwoord conduite conduites
verkleinwoord

de conduitev / m

  1. gedrag
     Totdat een flamboyante, maar erudiete honnepon, pro-Deoadvocate, adept van welriekende shampoos, zijn pad kruiste, op wie hij tijdens een roezemoezige za-kenreis grenzeloos verliefd werd, kenschetste men hem als hét exempel van een balsturige querulant, een affreus kruidje-roer-me-niet, dat demystificaties van een meer gezapige conduite geenszins gedwee imiteerde.[3]
62 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]
  1. conduite op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink Weblink bron “Moeilijk dictee in Tubbergen - met volledige dicteetekst” (07-12-2011), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


conduite

  1. vrouwelijk enkelvoud voltooid deelwoord (participe passé) van conduire
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  conduite     la conduite     conduites     les conduites  

conduite v

  1. bestuur, leiding [1], [2]
  2. (techniek) leiding [3], pijpleiding
  3. (transport), (techniek) besturing (v. auto's)
  4. gedrag, handelwijze
  5. begeleiding, geleiding