Naar inhoud springen

dienst

Uit WikiWoordenboek
  • dienst
  • In de betekenis van ‘het dienen’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • Naamwoord van handeling van dienen met het achtervoegsel -st; Middelnederlands dienst, ontwikkeld uit Oergermaans *þewanōst-, nomen actionis afgeleid uit het w.w. *þewanōn- ‘dienen’; zie verder dienen.[2] Evenals Nederduits Deenst, Duits Dienst en Fries tsjinst.
enkelvoud meervoud
naamwoord dienst diensten
verkleinwoord dienstje dienstjes

de dienstm *

  1. bepaalde vorm van hulpverlening, bijstand of assistentie
    • Iemand een dienst bewijzen. 
  2. (economie) een eenheid voor werktijd, zoals bij ploegendienst
    • Bij een dienst van acht uur of langer beginnen en eindigen de pauzes in de periode gelegen tussen drie uur na aanvang en drie uur voor het einde van de arbeid.[3] 
  3. (maatschappij) een dienstverlenende instantie, vaak als onderdeel van een overkoepelende organisatie
    • De sociale dienst van de gemeente verstrekt uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden. 
    • De horeca-ondernemers kozen massaal voor de gemeentelijke dienst die bij hen het vet kwam ophalen.[4] 
  4. (economie) een economisch product (goed) in niet-fysieke vorm
    • In dit geval verleent het reisbureau een dienst als bedoeld in artikel 18, § 1, 1° of 3° van het Wetboek.[5] 
     De anonimiteit en vluchtigheid die een verblijf in een hotel normaal gesproken kenmerken, die de sensatie van treurnis en opwinding teweegbrengen dat je tijdelijk in een niemandsland tussen vertrek van huis en thuiskomst verzeild bent geraakt, waar, omdat er niets gebeurt, net zo goed alles zou kunnen gebeuren, en die een man alleen tussen vreemde lakens na een whisky te veel, achterovergeslagen op een kruk aan de bar in de lobby met een laatste slappe grap voor de stoïcijns glazen polerende barman, op het idee kunnen brengen dat er geen haan naar zou kraaien als hij de nachtportier belde met de vraag of hij iemand kende die haar diensten aanbood, waarbij het alleen die whisky te veel is die hem ervan weerhoudt om dat ook echt te doen, zijn hier in Grand Hotel Europa bleke herinneringen aan een moderniteit die zich ver weg van hier afspeelt in een andere wereld.[6]
  5. (religie) kerkdienst, een godsdienstoefening
    • Aan het einde van de dienst werd gezamenlijk het ¨Onze Vader¨ gebeden.[7] 
    • De predikanten De Lange (hervormde kerk), Van den Hout (gereformeerde kerk) en Wittmer (baptistengemeente) leiden de dienst. Van den Hout houdt de preek, waarin hij vertelt dat hij drie jongens heeft - alle drie op de basisschool - en dat ze het thuis wel eens 'gezellig' maken. [8] 
  6. (militair) dienstplicht, het ingevolge van de opkomstplicht verplicht dienen van een militair (historisch in Nederland)
  7. (militair) militaire ~, het vrijwillig dienen van een beroepsmilitair
    • Misschien was dat wel de reden waarom Albert meteen aan het begin van de oorlog dienst had genomen. [9] 
  8. (economie) in ~ zijn van: een aanstelling hebben bij een bedrijf of andere organisatie
     Als ingenieur in dienst van de Noorse staat zou zijn loon 600 Noorse kronen per jaar zijn geweest plus vrije kost en inwoning, dat wilde zeggen het recht om te wonen zoals hij nu woonde maar dan met zes of zeven meter hoge sneeuwhopen voor het huis.[10]
  • 'Dienst' is een uitzondering op de vaste regel dat zelfstandig gebruikte werkwoordsstammen met het achtervoegsel -st vrouwelijk zijn. In de praktijk wordt dienst vooral in betekenis 3 ook wel als vrouwelijk woord gebruikt. Van Dale en de Woordenlijst Nederlandse Taal beschouwen het woord echter uitsluitend als m.
  • (iets kan) buiten dienst zijn
niet werken, kapot zijn
  • Aangeboden dienst is zelden aangenaam
  • De dienst uitmaken
vertellen wat er gebeuren moet
  • De ene dienst is d'anderen waard
wanneer iemand helpt, doet men graag iets terug
  • de staat van dienst
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

dienst

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    • dienstdoen: dat deed dienst als warmte-isolatie. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[11]


enkelvoud meervoud
nominatief dienst dienste
genitief diensts dienste
datief dienste diensten
accusatief dienst dienste

dienst m (soms o)

  1. dienst