dasknoop
- das·knoop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dasknoop | dasknopen |
verkleinwoord | dasknoopje | dasknoopjes |
de dasknoop m
- knoop waarmee een stropdas vastzit rond de hals
- ▸ Met water gekamd of gepommadeerd, om het even wat, maar geen haartje zat verkeerd, een perfecte dasknoop, de blik visionair schuin omhoog naar de hemel gericht en de armen over elkaar.[2]
- Het woord 'dasknoop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044645149