leemkuil
- leem·kuil
- samenstelling van leem zn en kuil zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leemkuil | leemkuilen |
verkleinwoord | leemkuiltje | leemkuiltjes |
de leemkuil m
- kuil waaruit men leem wint of heeft gewonnen
- De bijenschans in het Corversbos illustreert hoe weinig men zich indertijd bekommerde om uiterlijke conventies: de bijen zitten in een oude leemkuil ter grootte van een bijenschans, een meter of twee onder het maaiveld. [1]
- Aan het boomomrande zwemmeer Surae zijn veel Brabantse jeugdherinneringen verbonden. Tachtig jaar geleden ontstonden de plassen in diepe leemkuilen van een steenfabriek. [2]
- De man kwam zijn afval storten in de leemkuil, waar recent nog opgravingen werden verricht. Tegen de boer werd proces-verbaal opgemaakt. [3]
- Het woord leemkuil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leemkuil" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ NRC Michiel Hegener 4 augustus 1994 Bijenschansen
- ↑ NRC Maarten Huygen 4 juni 2005 In Oosterhout is het referendum nieuwe volksverlakkerij
- ↑ De Standaard 20 FEBRUARI 2003 Marc Brouwers Nederlanders dumpen afval langs Albertkanaal
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be