homopaar
- ho·mo·paar
- samenstelling van homo zn en paar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | homopaar | homoparen |
verkleinwoord |
het homopaar o
- (lhbt) twee personen van hetzelfde geslacht die een liefdesrelatie met elkaar hebben
- In Australië is het eindelijk zover: bijna 17 jaar nadat de eerste vier homoparen ter wereld elkaar officieel het jawoord mochten geven in Amsterdam is de invoering van het homohuwelijk in Australië ook aanstaande.[1]
- Het woord homopaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "homopaar" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Het Parool 4 DECEMBER 2017 Politicus doet aanzoek in debat homohuwelijk Australië
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Lhbt in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %