Aller au contenu

autoriseren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Du latin auctorizare.
Présent Prétérit
ik autoriseer autoriseerde
jij autoriseert
hij, zij, het autoriseert
wij autoriseren autoriseerden
jullie autoriseren
zij autoriseren
u autoriseert autoriseerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben autoriserend geautoriseerd

autoriseren \Prononciation ?\ transitif

  1. Autoriser.

Anciennes orthographes

[modifier le wikicode]

Apparentés étymologiques

[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,0 % des Flamands,
  • 97,1 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]