De translatief is een naamval die een toestand of eigenschap van iets als het resultaat van een proces of verandering beschrijft. In het Nederlands wordt dit over het algemeen met behulp van een voorzetsel zoals "tot" beschreven.

Naamvallen
Abessief
Ablatief (zesde naamval)
Absolute naamval
Absolutief
Accusatief (vierde naamval)
Adessief
Adverbialis
Algemene Latijnse vervoegingen en verbuigingen
Allatief
Apudessief
Associatief
Aversief
Benefactief
Causalis-finalis
Causatief
Comitatief
Datief (derde naamval)
Delatief
Dieptecasus
Distributief
Elatief
Ergatief
Essief
Exessief
Factitief
Genitief (tweede naamval)
Illatief
Inessief
Instructief
Instrumentalis (achtste naamval)
Intratief
Locatief (zevende naamval)
Multiplicatief
Nominatief (eerste naamval)
Objectief
Obliquus (Hindi)
Obliquus
Partitief
Pegatief
Pertingent
Prepositionalis
Prolatief
Sociatief
Sublatief
Superessief
Temporalis
Terminatief
Translatief
Vocatief (vijfde naamval)

De translatief komt voor in vrijwel alle Fins-Oegrische talen, niet alleen in het Fins, Estisch en Hongaars maar ook het Mordwiens.

In het Fins is de uitgang van de translatief -ksi:

(1) Hän tuli isä-ksi
Hij werd vader-TRANSLATIEF
"Hij werd (lett.: tot een) vader.“
(2) Joulu-ksi lähdimme kotiin
"Met Kerstmis reden wij naar huis"

Hongaars

bewerken

In het Hongaars is de uitgang -vá/-vé na een klinker, met assimilatie na en medeklinker:

(3) Ezt a csikót azzá nevelem, ami apja volt: híres versenyló-
"Dit veulen voed ik op tot wat zijn vader was: (tot) een beroemd renpaard"